Een terugblik op de Jazzmarathon van 1986.
Zoals de voorgaande Marathons vindt ook de dertiende Jazzmarathon weer plaats in Cultuurcentrum De Oosterpoort in Groningen. Maar voor het eerst in de geschiedenis van de Jazzmarathon staat deze editie niet gepland in het Pinksterweekend, maar op vrijdag 11 en zaterdag 12 april 1986. In de verwachting wat vroeger in het jaar meer publiek te trekken, nu de concurrentie met potentieel fraai Pinksterweer was weggevallen. Bijkomend effect: samenwerking met het festival in Moers was nu niet meer mogelijk, omdat de grote man van Moers, Burkhard Hennen (*1946), bleef vasthouden aan het Pinksterweekend. Sommige (chauvinistische) commentatoren vonden het verheugend dat de Jazzmarathon uit de trotse universiteitsstad Groningen zich niet langer de wet moest laten voorschrijven door het heerszuchtige avant-garde festival uit het onbetekenende Duitse provinciestadje Moers. Waarbij ze in de gauwigheid de voordelen van de gemeenschappelijke inkoop van peperdure charismatische artiesten over het hoofd zagen.
Vóór we dieper ingaan op de kwaliteiten van de 13de Jazzmarathon zij hier alvast gesteld dat de David Murray Big Band door vrijwel alle recensenten de hemel werd ingeprezen. Het zal u dus niet verbazen dat alle muziek in deze terugblik door deze mini big band (11 muzikanten) wordt voortgebracht.
Speellijst
David Murray Big Band: Live at Sweet Basil, Vol. 1 & 2; c.d. :Black Saint
Olu Dara (kornet), Baikida Carroll (trompet), Craig Harris (trombone), Vincent
Chancey (hoorn), Bob Stewart (tuba), Steve Coleman (alt- en sopraansax), John Purcell (altsax, klarinet), David Murray (tenorsax, basklarinet), Rod Williams (piano), Fred Hopkins (bas), Billy Higgins (drums), Lawrence Butch Morris (dirigent)
Composities & Arrangementen: David Murray
Opgenomen in Sweet Basil, NYC, augustus 1984
# 1. Bechet’s Bounce (David Murray) (12:05)
# 2. Duet for Big Band (David Murray) (16:10)
# 3. Roses (David Murray) (11:04)
# 4. Silence (David Murray) (5:55)
# 5. Great Peace (David Murray) (9:43)
# 6. Four Minute Marvin (David Murray) (2:34)
Randstedelijke critici reizen zonder morren naar het hoge Noorden
Mijn mapje met knipsels over de Jazzmarathon van 1986 is niet eens compleet:
zo ontbreken bijv. de artikelen uit het Parool, de Telegraaf en het Algemeen Dagblad, en ook de beschouwingen uit de twee of drie vaderlandse jazz-periodieken, die in 1986 nog actief waren, schitteren door afwezigheid. Maar ik heb geen moeite gedaan om ook die artikelen nog op de kop te tikken, omdat de N.R.C., de Volkskrant, het Brabants Dagblad en het Utrechts Nieuwblad zich zo uitgebreid met voorbeschouwingen en recensies op de nieuwe opzet van de Jazzmarathon van 1986 hebben gestort, dat ik die ontbrekende artikelen totaal niet meer nodig had voor een afgewogen eindoordeel. Al is het natuurlijk spijtig om zo de bevindingen van de altijd luchtig formulerende Jeroen de Valk, die destijds verbonden was aan het Parool, te moeten missen.
In de Volkskrant van donderdag 10 april 1986 doet Erik van den Berg uitgebreid verslag van de vernieuwde opzet van de Jazzmarathon:
“ Vergeleken met voorgaande jaren heeft dit op de nieuwe jazz gerichte festival enkele ingrijpende veranderingen ondergaan. Het vindt niet langer plaats tijdens het Pinksterweekeinde, de samenwerking met het Duitse zusterfestival in Moers is verbroken, en het festival is teruggebracht van drie tot twee dagen. Volgens programma-adviseur Adriaan de Voogd wordt de Marathon sinds 1983 geconfronteerd met een tanende belangstelling. Hij schrijft die onder meer toe aan het mooie Pinksterweer in de afgelopen jaren: potentiële bezoekers geven dan vaak de voorkeur aan een dagje bos of Wadden. Nu het festival ruim een maand is vervroegd, hoopt de organisatie dit euvel te kunnen omzeilen. De Voogd vindt het verbreken van de connecties met het grotere festival in Duitsland een voordeel: “We zijn ten onrechte vaak als een afgeleide van Moers beschouwd. We kunnen nu een onafhankelijker gezicht tonen.”
De nieuwe koers betekent wel dat de overhead-kosten voor Groningen fors stijgen: reiskosten van buitenlandse groepen kunnen niet langer met de Duitse partner gedeeld worden. Desondanks is het budget op peil gebleven. (…) Volgens De Voogd heeft de opvolger van Oosterpoort-directeur Ton Post, Pim van Klink, zich sterk gemaakt voor voortzetting van het festival. Een subsidie-aanvraag bij WVC is nog in behandeling.” (Ik vermoed dat het met die subsidie-aanvraag nog goed is gekomen, want de uit Den Haag afkomstige Pim van Klink heeft altijd warme relaties met het Ministerie onderhouden. P.S.)
“ Dat de Marathon is teruggebracht tot twee dagen noemt De Voogd onvermijdelijk: “De mensen hebben nu geen vakantie, zoals met Pinksteren. Je kunt dus moeilijk tot zondagnacht doorgaan, want veel bezoekers moeten weer terug naar het Westen. Overigens is er in uren gemeten evenveel muziek als vroeger.”” (Ik heb het niet nagerekend, maar deze bewering lijkt mij uiterst onwaarschijnlijk. P.S.)
Alleingang van Jazzmarathon 1986 pakt verrassend goed uit
Over het verbreken van de samenwerking met de programma-directeur van het festival in Moers, Burkhard Hennen, wordt wel erg luchtig gedaan. Sinds de eerste aflevering van zijn Festival in 1972 was Burkhard Hennen full time betrokken bij de programmering en organisatie van “zijn” festival (ik geloof dat hij tot 2005 is doorgegaan) en het twee jaar jongere festival in Groningen (van start gegaan in 1974) heeft een aantal jaren enorm kunnen profiteren van Hennens grondige kennis en fijnmazige netwerk. Met name de tien edities van de Jazzmarathon tussen 1976 en 1985 hebben veel baat gehad bij de samenwerking met het veel grotere festival in Moers. Bovendien was Groningen in die tijd een van de hipste steden van Nederland, waar de hooghartige randstedelijke critici zonder morren naar afreisden. In de beleving van de jazzliefhebbers in “het Westen” was Moers totaal niet concurrerend met Groningen. Dus je hoefde als Jazzmarathon niet bang te zijn je eigen gezicht te verliezen als je een paar hotte, dure groepen op de affiche zette, die ook in Moers van de partij waren.
Zonder de samenwerking met Moers slaagde Adriaan de Voogd erin om de 13de Jazzmarathon als een gedenkwaardige editie te laten boekstaven, maar in 1987 en 1988 bleek al dat de Alleingang van Groningen tot problematische afleveringen van de Jazzmarathon leidde. Daarover meer in The Jazz Connection van 30 augustus en 29 november 2025.
alle programma-onderdelen op een rijtje
Vrijdag 11 april 1986
*Jazzfilm Circus van David Chertok
vier uur lang unieke jazz-, rhythm & blues- en dansfilms, met o.m. Charlie
Parker, John Coltrane, Billie Holiday en vertederende, woest virtuoze
tapdansers als de Nicholas Brothers
*Carbon
Elliott Sharp (gitaar, bas, sopraansax, basklarinet, zang) & Bobby Previte (drs)
*Microscopic Sextet
Phillip Johnston (sopraansax), Don Davis (altsax), Paul Shapiro (tenorsax),
Dave Sewelson (baritonsax), Joel Forrester (piano), David Hofstra (bas),
Richard Dworkin (drums)
Zaterdag 12 april 1986
*Estafette
Wouter van Bemmel (trompet), Han Bennink (drums, saxofoons, trombone),
Greetje Bijma (zang), Pierre Courbois (drums), Hans Dulfer (tenorsax), Ernst
Glerum (bas), Arjen Gorter (bas), Rein de Graaff (piano), Hans Hoeksema
(slagwerk), Piet Hoeksma (gitaar), Jasper van ‘t Hof (toetsen), Maurice
Horsthuis (viool), Jan Kuiper (gitaar), Saskia Laroo (trompet), Theo Loevendie
(sopraan- en altsax), Willem van Manen (trombone)
*Noodband with special guest Ray Anderson
Herman Koster (trombone), Frans Vermeerssen (altsax), Alan Laurillard
(tenorsax), Douwe Kamminga (tuba), Gerard Ammerlaan (bas), Charles
Huffstadt (drums) plus Ray Anderson (trombone)
*Bobby Previte Quintet
Tom Varner (hoorn), Marty Ehrlich (tenorsax, basklarinet), Wayne Horvitz
(piano), David Hofstra (bas en tuba), Bobby Previte (drums)
*David Murray Big Band, conducted by Lawrence Butch Morris
Baikida Carroll, Wallace Rooney (trompet), Craig Harris, George Lewis
(trombone), Bob Stewart (tuba), John Purcell (altsax, klarinet), Greg Osby
(altsax), Rod Williams (piano), Fred Hopkins (bas), Ralph Peterson (drums)
plus David Murray (tenorsax, basklarinet)
*New Orleans Rythm & Blues All Stars
Lady B.J., Johnny Adams (zang), Walter Washington (gitaar, zang), Tony
Dagradi (tenorsax), David Torkanowsky (piano), George Porter (bas) Herlin
Riley (drums)
***
twee-dimensionale legendes zorgen voor rillingen over de rug
Voordat ik uitgebreid ga citeren uit de recensies van het optreden van David Murray met zijn big band op de tweede dag van het festival probeer ik eerst een beeld te schetsen van de openingsavond. Die avond had een nogal gewaagde opzet: bij de voorgaande Marathons was het Jazzfilm Circus van de New Yorkse verzamelaar David Chertok altijd naar een achteraf zaaltje verwezen, maar op de 13de Marathon was de amfitheater-achtige kleine zaal van de Oosterpoort niet alleen het podium waar de grote concerten plaats vonden, maar die zelfde zaal diende ook als bioscoop voor een maar liefst vier uur in beslag nemende vertoning van allerlei zeer zeldzame film(pje)s. De blokken met film-materiaal werden gecompleteerd door het optreden van het uiterst luidruchtige duo Carbon en de mild-ironische klanken van het Microscopic Septet. Noch bij de bezoekers, noch bij de heren critici was er sprake van gemor; sterker nog: men ervoer deze combinatie van historisch zeer relevant beeldmateriaal met twee staaltjes eigentijds musiceren als een voltreffer.
Zo schreef Sikke Doele van de Leeuwarder Courant (oplage: 113.000): “Prachtige opnamen van sessies van o.m. John Coltrane, Miles Davis, Eric Dolphy (die speelde alsof hij door zijn saxofoon werd aangevallen), Charlie Parker en -het ontroerendste- Billie Holiday. Na het zien van Billie Holiday snap je niet hoe ze ooit die gelikte Diana Ross de hoofdrol in Lady sings the blues hebben durven geven. Daartussendoor was er live muziek van twee Amerikaanse combinaties: het holle geluidenduo Carbon (Elliott Sharp en Bobby Previte) en het vermakelijke, subtiele Microscopic Septet met vier saxofonisten.”
Ook Eddy Determeyer van het Nieuwsblad van het Noorden was zeer in zijn nopjes met de openingsavond: “Een confrontatie met al deze helden uit het verleden -het merendeel leeft niet meer- is altijd heel emotionerend. Dat geldt vanzelfsprekend voor iemand als Billie Holiday, die een jaar voor haar dood een aangrijpend Fine and Mellow vastlegde. Zelf word ik bevangen door een onbeschrijflijke melancholie als ik de Nicholas Brothers zie tapdansen in 1935, kids nog. Fantastische kunstenaars. Net als Raymond Winfield, die op een piano danst “als op een hete kachel met beboterde voeten”, zoals Marshall Stearns het in zijn standaardwerk Jazz Dance zo fraai omschreef. De tapdansers raakten in de jaren vijftig uit de mode en verdwenen vrijwel zonder een spoor na te laten. Amerika (geen land springt zo slordig met zijn cultuur om) liet een complete kunstvorm met haar beoefenaars stikken.”
Carbon met rotherrie, Microscopic Septet met ironische aanpak van jazz als easy listening klanken
Determeyer besteedt ook aandacht aan de levende muzikanten op de openingsavond: “Het Microscopic Septet is een Newyorks bandje dat de geschiedenis op een prettige wijze overhoop haalt. Bij de Micro’s krijgt de muziek een rare tik mee, een vreemde twist, een verontrustend knikje. In de Amerikaanse muziekpers worden de Microscopics wel vergeleken met het Willem Breuker Kollektief —vermoedelijk is dat trouwens de eerste keer , dat een Amerikaanse band met een Nederlands orkest vergeleken wordt. Bij vlagen was de muziek wat saai en gekunsteld, maar bij de toegift Hey! Wayne! stond zelfs de kaartjescontroleur mee te swingen.”
Echt blij met Carbon was ook Eddy Determeyer niet: “ Meedogenloos versterkte en vervormde — ja wat. Instrumentale songs— maar dan zonder begin, midden en einde. Met zijn eigen kwintet zal Previte vandaag vermoedelijk voor wat meer orthodoxe geluiden zorgen.”
Ook Erik van den Berg heeft zich op de openingsavond prima geamuseerd:
“ (…) maar ook als je voor de zeventiende keer ziet met hoeveel zoet-zure pijn Billie Holiday in 1957 Fine and Mellow zong voel je de rillingen weer over je rug lopen. En zelfs een bibberende geluidsband doet niets af aan de zeggingskracht die een 25 jaar oude opname van John Coltrane nog blijkt te bezitten.”
Over het Microscopic Septet is Van den Berg weer wat minder enthousiast: “Het Microscopic Septet stak zelfs wat bleekjes bij deze twee-dimensionale jazzlegendes af. Het Newyorkse septet heeft een cabaretachtige kijk op het big band-idioom, die in een aantal composities (Take the Z-train, Mr. Bradley/Mr. Martin) tot dubbelzinnige muziek vol prachtige verdraaiingen leidt. Maar evenals bij de voorgaande tournees bleek het merendeel van het repertoire te onbestemd om lang te kunnen boeien, daar kon ook de Muppetachtige uitmonstering met gleufhoeden en zonnebrillen niets aan veranderen.”
Bij de compromisloze aanpak van het duo Carbon leefde de criticus van de Volkskrant echter weer helemaal op: “De aankleding van het Newyorkse Carbon was niet minder theatraal, maar het duo presenteerde veel oorspronkelijker muziek waar het visuele aspect een onverbrekelijke eenhied mee vormde. Gitarist Elliott Sharp, een sinistere kaalkop met dubbelloops instrument, en de van rode handschoenen voorziene drummer Bobby Previte
verplaatsten de zaal naar een metalen jungle vol dreunende vervormingen in bloksgewijs geordende improvisaties. Previte stond als een kickbokser achter de trommels en gebruikte knieën en ellebogen om zijn complexe, maar heldere ritmen nog meer spanning te geven.”
Ook Rinus van der Heijden van het Eindhovens Dagblad (oplage: 100.500) was diep onder de indruk van de filmbeelden: “David Chertoks Filmcircus, een kabinet van jazzfilms, was in feite de historische spiegel die David Murray werd voorgehouden. Het was ontroerend te zien hoe de jazzmuziek met vallen en opstaan het huidige niveau heeft bereikt. Chertoks Filmcircus mag gezien worden als een dodengalerij met namen als die van Duke Ellington, Lester Young, John Coltrane, Charlie Parker, Coleman Hawkins en vele anderen, met als eenzame climax Billie Holiday. Ontdaan van alle sentimenten rond dood en heldendom was haar uitvoering van Fine and Mellow , een jaar voor haar overlijden, een huiveringwekkend epos.”
Het duo Carbon kon hem niet bekoren: “Muziek van de straat, zonder begin en eind, vele malen versterkt en genadeloos hard.”
Bobby Previte maakt van iedere drumbreak een gedicht
Op de tweede dag van de Marathon, aanvang: 15.00 uur, stonden er vijf attracties op de agenda: het Europese debuut van de David Murray Big Band, het kwintet van Bobby Previte — dat je een kamermuzikale evenknie van het orkest van David Murray zou kunnen noemen— trad eveneens voor het eerst in Europa op, met een optreden van de Noodband en een Estafette met zestien (!) Nederlandse solisten was er sprake van een forse vaderlandse inbreng en een van de stevigste New Orleans Rhythm & Bluesbands die ooit de Nederlandse podia hebben bezocht zorgde rond half vijf in de zondagochtend voor een energieke uitsmijter.
De commentaren op het debuut van het orkest van David Murray staan aan het eind van dit artikel, omdat die tevens als een toelichting dienen bij de stukken die in deze aflevering van The Jazz Connection zijn te horen.
Over het optreden van het Bobby Previte kwintet laat ik allereerst Frank van Dixhoorn aan het woord: “ Het adembenemende Bobby Previte Kwintet maakte zijn Europese debuut in Groningen met een concept waarin groepsgeluid en repertoire volkomen synoniem zijn. Een lichte, maar beslist niet overdreven vleug echo benadrukte het ruimtelijke aspect van deze muziek en de latente kracht van ieder stuk gaf keer op keer de illusie dat deze muziek niet werd bedacht, maar tot leven gewekt. Was het omdat Previte van iedere slagwerk-break een gedicht maakte? Omdat Franse hoorn en basklarinet (de frontlinie van het kwintet) voor elkaar gemaakt blijken te zijn? Het valt te hopen dat het antwoord op die vragen altijd verborgen blijft in het volgende concert van deze groep.”
Erik van den Berg (de Volkskrant) was ook gul met loftuitingen: “ Dezelfde ritmische kracht die Prevites werk in Carbon typeert, domineert zijn kwintet, dat met twee blazers, bas, piano en drums het aanzien van een conventionele jazz-formatie heeft. Prevites arrangementen, waarin gebruik gemaakt wordt van de rijke toonschakeringen van hoorn (Tom Varner), tuba (David Hofstra), basklarinet en tenorsax(Marty Ehrlich), maken er echter veel meer van.
Complexe verwevingen en overlappingen, voortdurende afwisseling van hoofd- en bijrollen, hamerende herhalingen tegen een veranderlijke achtergrond : de manier waarop Previte structuur aanbrengt is steeds buitengewoon hecht, vindingrijk en intrigerend. Gevoegd bij het rusteloos jagende en rijk gevarieerde slagwerk ontstaat fascinerende muziek met een grote dramatische spanning. De enthousiaste reacties van Newyorkse collega’s in de zaal (het kwintet bestaat pas vier maanden) bevestigden dat in dit optreden iets bijzonders werd bereikt. Want hoewel Previte geen liedjes schrijft waarin alles goed afloopt, en zijn muziek soms een ronduit duistere en sombere indruk maakt, slaagt hij er in je tijdelijk in een andere werkelijkheid te tillen, waar voor makkelijke effecten geen plaats is. Memorabel was vooral Art for Now, een saluut aan drummer Art Blakey, waarin de band klonk als de Jazz Messengers van de jaren negentig.”
De recensent van het Utrechts Nieuwsblad (oplage: 105.0000) Jan Rensen: “ Ook hier was het collectief het belangrijkste, (net als bij David Murray; P.S.) dat gedragen werd door ragfijne arrangementen voor hoorn en basklarinet. Respectievelijk Tom Varner en Marty Ehrlich wisten daar ook in improviserende zin een bijna beklemmend mooi vervolg aan te geven. Imponerend vooral omdat onder de verstandelijke, westerse melodievoering de emotionaliteit van de zwarte muziek onmiskenbaar het geheel in zijn greep hield. Het is jammer dat bij het balanceren op zo’n dunne draad het vallen onvermijdelijk is en dat de pogingen weer op te klauteren tijdens een festival als dit altijd gepaard gaan met vertrekkende lieden die menen aan een (alcoholische) versnapering toe te zijn. Dat brengt de musici (en ook het aandachtige publiek) uit hun concentratie.”
hoe iemand met ijzerbeslag onder zijn laarzen op eieren loopt
De stad Groningen was met één formatie vertegenwoordigd; Frank van Dixhoorn: “ De Noodband presenteerde een concert waarin een belangrijke gastrol was voorzien voor trombonist Ray Anderson. Feze dertiger, die zijn schuif beurtelings hanteert als een bazooka en een zacht penseel, leverde een paradoxale maar juist daardoor indrukwekkende prestatie: door zijn eigen individualisme zo krachtig mogelijk te etaleren, leverde hij een zeer wezenlijke bijdrage aan het collectief. Bedrieglijk speels verwerkte hij de sextolen, septolen en andere hybridische figuren uit de composities van orkestleider Alan Laurillard in zijn solo’s en zijn partijen; hij verstaat werkelijk de kunst om met ijzerbeslag onder zijn laarzen op eieren te lopen.”
De eveneens zeer welbespraakte collega van de Volkskrant, Erik van den Berg, hield het dit keer kort: “De Noodband heeft zich niet alleen compositorisch ontwikkeld, maar is in alle opzichten volwassen geworden, dat kan na de geslaagde samenwerking met de trombonevirtuoos Ray Anderson veilig worden aangenomen.”
Ook Jan Rensen gaf de Noodband een hoog rapportcijfer: “Ook in Nederland zijn de tendensen waarneembaar die voeren naar een groepsconcept. Op de Marathon werd dat benadrukt door De Noodband, die er inmiddels in is geslaagd (getuige de eveneens recente elpee) om de in grote hoeveelheden energie niet meer uitsluitend om te zetten in overtollig ogende agressie maar te investeren in aanstekelijke arrangementen waar binnen soli worden ingebed. Met die methodiek paste gast-trombonist Ray Anderson mooi bij het voor eigen publiek spelende Gronings orkest.”
Ook Sikke Doele van de Leeuwarder Courant was zeer positief over de Groningse inbreng: “Als de David Murray Big Band er niet was geweest, was de Noodband de topper van de Jazzmarathon geworden; deze groep immers had zich verzekerd van de medewerking van de prettig-excentrieke Amerikaanse trombonist Ray Anderson. Ook deze vitale Groninger combinatie onder leiding van de vindingrijke Alan Laurillard maakt gebruik van enkele elementen uit de New Orleans-jazz, waardoor er roerende melodische momenten ontstonden. Naast Anderson leverden ook altist Frans Vermeerssen en tubaïst Douwe Kamminga indrukwekkende solistische prestaties.”
Eddy Determeyer, inwoner van Stad en schrijvend voor het Nieuwsblad van het Noorden, moet oppassen voor chauvinistische smetten maar zijn enthousiasme over het optreden van de Noodband komt voort uit een warm liefhebbershart:
“ De tuba van Douwe Kamminga zorgde voor een messcherp 4/4-ritme dat correspondeerde met het drumwerk van Charles Huffstadt. Basgitarist Gerard Ammerlaan heeft en neemt de vrijheid om in dat ritmische maaswerk zijn eigen accenten en patronen te weven. Met gast-trombonist Ray Anderson erbij werd een ideaal evenwicht tussen het koper en de rieten bereikt. Het gierende en knetterende solowerk van ‘Hot Lips’ Anderson paste heel wel binnen de aanpak van de Noodband. Met deze nieuwe versie van dat orkest heeft vormgever Alan Laurillard een ongewoon plooibaar ensemble gecreëerd dat een vergelijking met de bands uit New York met glans kan doorstaan. Het kwintet van slagwerker Bobby Previte bij voorbeeld maakte minder indruk. Ondanks de schitterende coördinatie van de leider, die de beat in een handomdraai op zijn kop kan zetten, ondanks de fraaie klank-combinaties van Tom Varners hoorn en de basklarinet van Marty Ehrlich.”
Rein de Graaff voelde zich als een kat in een vreemd pakhuis
Een heel nieuw onderdeel in de programmering was de Estafette; daarin gingen zestien Nederlandse muzikanten met elkaar aan de slag met solo/duo/solo optredens. Om de Estafette zo spannend mogelijk te houden waren er zeer verschillend georiënteerde muzikanten uitgenodigd.
Als eerste laat ik Eddy Determeyer aan het woord: “De Estafette waarin zestien Nederlandse improvisatoren in vier blokken van anderhalf uur om en om in solo- en duoverband aantraden was een schot in de roos. Er was sprake van een steeds wisselend rollenspel. Je kon begeleiden of eerste stem spelen, een duel met je collega aangaan , gezamenlijke structuren ontwikkelen, de variaties waren eindeloos. In je eentje improviseren is zo ongeveer het moeilijkste wat je jezelf kunt aandoen en dat bleek ook wel, in enkele gevallen. Tenorist Hans Dulfer had er een stukje muziektheater van gemaakt: op een kast van een wereldontvanger zocht hij net zolang tot hij op Station KFCX in de Bronx een lekker smerige ritmetrack had gevonden waarop hij een gezellig potje kon honken. Even later voegde de zomers geklede trompettiste Saskia Laroo zich bij hem.”
Ook Erik van den Berg was aangenaam verrast door het nieuwe programma-onderdeel: “ De Estafette beleefdetijdens deze Marathon zijn debuut: een opeenvolging van korte solo- en duoconcerten van hooguit tien minuten, die door de onverwachte combinaties voor deelnemers en publiek even spannend waren. Het resultaat varieerde van hilarisch (Hans Dulfer met buitenmodel Ghettoblaster in een Madonna-medley) tot indrukwekkend (Ernst Glerum solo op contrabas), en verveelde door de strakke timing geen moment.”
In de NRC opende Frank van Dixhoorn met twee forse alinea’s zijn terugblik op de Jazzmarathon, met een venijnige scherpte die je tegenwoordig in dagblad-recensies niet vaak meer tegenkomt: “ Eenendertig solo- en duoconcertjes op zakformaat —geen van alle langer dan tien minuten— fungeerden als goed werkende lijm waarmee de organisatie van de Groningse Jazzmarathon zaterdag jongstleden de voornaamste attracties uit het programma tot een geheel maakte. Een groot aantal Nederlandse musici improviseerde vierenhalf uur lang in een bij vlagen enerverende estafette, onderbroken door vier concerten in de amfitheatrisch gebouwde kleine zaal van de Oosterpoort.
Tenorist Hans Dulfer greep de hem toebedachte solominuten aan om, niet geheel onverwacht en tamelijk luidruchtig, te onderstrepen dat de jazz allang dood is en nodig moet worden begraven. Hij stapte het podium op met een fenomenale ghetto-blaster die stampende disco produceerde en speelde daaroverheen noten die zelfs van binnen met lucht leken gevuld. Zijn eenakter voor machine en solist voorzag verder in het afzoeken van een reeks zenders die echter alleen strijkkwartetten of nieuwsberichten opleverden, alles behalve jazz. Geen nood: tegen de achtergrond van Strauss, ruis en nieuws hoestte Dulfer een paar flarden van jazz-standards op en noodde vervolgens de als Madonna verklede trompettiste Saskia Laroo op het podium voor een feestelijk slot. Een vermakelijke act, die vanzelfsprekend meer duidelijkheid schiep over Dulfer dan over de stand van zaken in de jazz: de saxofonist schetste in werkelijkheid het sterfbed van de flinterdunne improvisaties die hij zelf jarenlang heeft geproduceerd, en de verwarring waaraan hij bij gevolg zelf ten prooi is gevallen. Het heeft er alle schijn van dat hij meer behoefte heeft aan een spiegel dan aan een saxofoon.”
Tenslotte het verslagje van Sikke Doele over de Estafette: “Een boeiend gebeuren was ook de Estafette, uitgevoerd door Nederlandse jazzmusici van zeer verschillende pluimage. Behalve tien minuten soleren moest elke deelnemer ook tien minuten samen spelen met zijn/haar voorganger en opvolger. Soms klikte dat samenspel, soms ook niet- het bleef spannend. Hans Dulfer, Han Bennink en Greetje Bijma zorgden voor de grootste opwinding. En pianist Rein de Graaff, altijd een heer, drukte trommelspeler Hans Hoeksema, voor wie hij een eenvoudig gospellied had gespeeld, duidelijk opgelucht de hand toen diens tijd om was.”
Butch Morris als creatieve verkeersagent
Tenslotte reproduceer ik nog een aantal rapportages over de band van David Murray, die door vrijwel alle scribenten als het hoogtepunt van deze Marathon werd ervaren.
Als eerste geef ik het woord aan Erik van den Berg: “Beter dan de plaatopname (David Murray Big Band -Live at Sweet Basil, Vol.1 op het Black Saint label) maakte het concert duidelijk waar de kracht van Murray’s Big Band in schuilt: de dirigentenrol van Butch Morris. Morris (als trompettist door en door thuis in Murray’s werk) slaagt er in dit grote gezelschap zo vrij mogelijk te laten spelen: de stukken liggen in grote lijnen vast, maar onder Morris’ directie kunnen spontane invallen ter plekke tot consistente bijdragen worden uitgewerkt. Met kleine gebaren stuurt Morris de groep de kant op die hij hebben wil, en het is boeiend te zien hoe met de kleinste vingerbewegingen aparte klankkleuren uit het ensemble worden getrokken.
Hoewel het principe van collectieve improvisatie zelden met meer succes in een grote bezetting is toegepast, ontstond toch de indruk dat in Murray’s kleinere octet met minder vaak meer is bereikt. Composities als David-Mingus waren te vaak opgezet als comfortabel voertuig voor een zo groot mogelijk aantal solo-beurten —wat dat betreft vormden de stukken van Butch Morris veel meer een muzikale eenheid. Vooral diens The Long Goodbye, een prachtig geschakeerd, melancholiek thema, bewees dat de solo’s daaraan ook meer structuur konden ontlenen. Murray blies in dit stuk een monumentale tenorsolo waarin hij niet alleen zijn instrument, maar ook zijn emoties in alle hoeken en gaten verkende.”
Ook Eddy Determeyer laat zijn licht schijnen over het hectische optreden van David Murray en zijn beeldenstormers: “We hebben de ontwikkeling van de 31-jarige saxofonist en componist nu tien jaar kunnen volgen. In 1976 sprong hij vanuit het niets op het jazztoneel, kant en klaar, dressed to kill. Een Batman, pardoes in het achtertuintje van Catwoman geland. Van een creatieve saxofonist die het breed-zingende geluid van Albert Ayler verder exploreerde heeft Murray zich opgewerkt tot een orkestleider met een indrukwekkend concept. Dat concept is voor een groot orkest ongehoord vrij. Dirigent Butch Morris deed onlangs in deze krant uit de doeken hoe hij de sound van de David Murray Big Band vormt en kneedt. Hij deelt riffjes en ritmische accenten uit, kapt secties met een armzwaai af en wijst solisten aan. Dat alles resulteert allerminst in een ongaar rommeltje. Integendeel: dit fascinerende orkest staat als een huis, swingt en stampt, brult en loeit en het volgende moment kan het zich loom als een poes in de zon uitrekken. Het deed nog het meest denken aan de grotere groepen van Charles Mingus. Een blues als Train Whistle had zó uit het boek van magiër Ming kunnen komen.
De buitengewoon solide ritmesectie droeg in belangrijke mate aan de feestvreugde bij. Achter de drums zat Ralph Peterson jr., a young giant, zoals Murray terecht zei (moest twee dagen vrij nemen van school), zijn backbeat is rots- en rotsvast. Zeer gedecideerd , perfect luisterend en timend, van deze jonge reus horen we nog meer. De contrabas van Fred Hopkins en de tuba van Bob Stewart vonden elkaar in een vol, rijk geluid dat warm was en vibreerde.”
N.B.: de met zoveel enthousiasme begroete Ralph Peterson was 23 toen hij met David Murray meekwam naar Groningen; na een zes jaar durend gevecht tegen kanker, is hij op 1 maart 2021 overleden, 58 jaar oud.
Peterson is op tenminste 90 c.d.’s te beluisteren: o.m. met David Murray en Uri Caine, en op ruim twee dozijn c.d.’s als leider, waaronder een viertal Criss Cross-c.d.’s.
Ook de observatie van Sikke Doele schept inzicht in het scheppingsproces dat zich afspeelt tussen de leden van de Big Band van David Murray:
“ Tenorsaxofonist David Murray is een exponent van de free jazz en deze richting lijkt op het eerste gezicht niet te combineren met het strakke keurslijf van de big band. Murray en dirigent Butch Morris demonstreerden evenwel dat die twee best samen kunnen gaan, dat een vrijere instelling een nieuwe impuls kan geven aan het stoffige, nog steeds grotendeels door de geest van Basie en Ellington beheerste big band-wezen.
En nog zo’n misvatting op het eerste gezicht: verdragen free jazz en het instituut dirigent elkaar wel? Na Butch Morris aan het werk te hebben gezien, moet je zeggen: juist hier is een dirigent op zijn plaats. Een man die luistert, stuurt, disciplineert, inspireert, die de op de loer liggende chaos behendig weet te voorkomen. Met wegwerpgebaren, met de vingers op zijn kruin wijzend, met beide vingers in de oren en tal van andere aanwijzingen hield Morris de zaak in evenwicht.
Het programma omvatte acht stukken, gecomponeerd en gearrangeerd door Murray en Morris. Opvallend daarbij was dat Murray zich nogal eens had laten inspireren door traditionele jazzvormen. De titel van het openingsnummer
—Bechet’s Bounce, een hommage aan de legendarische New Orleans-klarinettist en sopraansaxofonist Sidney Bechet— gaf dat al aan, evenals Train Whistle: treinen zijn in de blues een favoriet onderwerp. En toch had je geen moment het idee niet naar frisse, eigentijdse muziek te luisteren.
In de arrangementen was ook volop gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de instrumentatie van het grote orkest biedt. Niet de bekende afwisseling tussen koper- en rietsecties, maar oneindig gevarieerder. Zoals de schitterende duetten-estafette in Train Whistle. Bugel, tuba, basklarinet en klarinet zorgden voor een verrijking van de klankkleur, zoals heel mooi tot uiting kwam in de ballad Fling.
Het middendeel van het concert —de blues Roses en Train Whistle en het Duet for Big Band— was het indrukwekkendst. Vol prachtige vondsten, met stiltegebieden en geluidsexplosies, met excellente soli van de trombonisten George Lewis en Craig Harris, de altist John Purcell, de tubaspeler Bob Stewart en uiteraard Murray zelf.”
De koppen boven de recensies in de Volkskrant en het Eindhovens Dagblad spraken conluderende boekdelen: Optreden David Murray Big Band hoogtepunt — Jazzmarathon Groningen van constant hoog niveau (Eindhovens Dagblad) en Jazzmarathon 1986 compacter en van zeer hoog niveau, en in kleinere kapitalen: RECORD-AANTAL BEZOEKERS (de Volkskrant).