Dwarsliggers & Buitenbeentjes | Concertzender | Klassiek, Jazz, Wereld en meer
Search for:
spinner

Dwarsliggers & Buitenbeentjes

Dwarsliggers en Buitenbeentjes;

“Ze zijn er, de podiumbeesten voor wie optreden de bevrijdende verlossing is van een stressvrije en ongelimiteerde speeldrang.”, aldus Bas van Putten in de N.R.C. van 7 februari 2025.

Als er nou een jazzmusicus bestaat op wie de voorgaande zin van toepassing is, dan is het wel de onverstoorbare eigenheimer Martial Solal, die tussen 1953 en 2019 een omvangrijk, zeer persoonlijk getoonzet oeuvre tot stand heeft gebracht.

Aan het begin van zijn carrière placht Solal soms te opereren onder de veelzeggende artiestennaam “Joe Jaguar”; met zijn superieure fantasie in combinatie met zijn uitzonderlijke techniek tovert hij ons ook in dit programma weer een klankwereld voor die associaties oproept met een katachtig, razendsnel reagerend podiumbeest.

 

 

SPEELLIJST

 

*Danish Radio Jazz Orchestra o.l.v. Jim McNeely; solist: Martial Solal

  Martial Solal <<CONTRASTES>> JAZZPAR 99

Lars Lindgren, Benny Rosenfeld, Jesper Riis, Henrik Bolberg, Thomas Fryland (trompet), Vincent Nilsson, Steen Hansen, Peter Jenssen, Klaus

Löhrer (trombone), Janus Mogensen (tuba), Michael Hove, Nicolai Schultz, Tomas Franck, Uffe Markussen, Flemming Madsen (saxofoon), Anders Chico Lindvall (gitaar), Thomas Ovesen (bas), Morten Gronvad (marimba), Jonas Johansen (drums)

Opgenomen: 26 en 28 maart 1999 tijdens de JAZZPAR concerten in Holbaek en Kopenhagen; C.D.: Storyville STCD 4242 

 

#   1.   DRJO no. 1 (Martial Solal) (7:35)

#   3.   Monster Piece (Solal) (7:10)

#   5.   Contrastes (Solal) (6:20)

#   7.   En Coulisse (Solal) (7:25)

 

**Martial Solal Trio: Triangle

    Martial Solal (piano), Marc Johnson (bas), Peter Erskine (drums)

    Opgenomen: mei 1995, Ferber Studio, Parijs

    C.D.: J(ean) M(arie) S(alhani) 076-2

 

#   2.   Isocèle (Solal) (7:12)

#   4.   A Night in Venezia (Solal) (5:46)

#   6.   Round About Twelve (Solal) (7:02)

#   8.   Triangle (Solal) (4:56)

        

       

   SWING EN VROEGE BEBOP PIANISTEN ALS INSPIRATIEBRON

 

De Franse pianist en componist Martial Solal is op 12 december 2024 overleden, 97 jaar oud. Hij is op 23 augustus 1927 in Algiers geboren, de hoofdstad van de toenmalige Franse kolonie Algerije.

Reeds snel na de Duitse inval in Frankrijk had het antisemitische Vichy-regime ook de macht in Algerije in handen. Zo werd het 13-jarige knaapje Martial Solal Cohen de toegang tot de openbare middelbare school ontzegd. Gelukkig was er de mogelijkheid om naar een  privé lyceum over te stappen waar men blijkbaar minder waarde hechtte aan de antisemitische regelingen.

Het Vichy-regime was in Algerije aanmerkelijk korter aan de macht dan in het moederland: na de landing van een forse Anglo-Amerikaanse troepenmacht, op 8 november 1942, werden de antisemitische wetten en decreten weer afgeschaft. De vader van Martial had het ondertussen voor elkaar gekregen dat het tweede deel van zijn achternaam was geschrapt, om zijn Joodse afkomst te verhullen…

Vanaf november 1942 had de lyceïst Martial Solal een voor hem heel belangrijk streepje voor op zijn leeftijdgenoten in bezet Europa: hij  kon ongestoord naar de radio-uitzendingen voor de Amerikaanse troepen luisteren. Waardoor hij vertrouwd raakte met het pianospel van coryfeeën als Earl Hines, Teddy Wilson, Art Tatum en Erroll Garner.  Later gingen Thelonious Monk, Bud Powell en Duke Ellington ook tot zijn inspiratiebronnen behoren.

Overigens had hij de fascinatie van het improviseren en variëren en parafraseren al eerder ontdekt, bij zijn bezoekjes (op zondagmiddag) in gezinsverband aan een horecagelegenheid waar het orkest van Lucky Starway (artiestennaam van Lucien Serron) placht op te treden. Nadat Martial al eerder van een hardhandige Pruisische pianojuf de beginselen van het pianospel had geleerd, maakte Lucky Starway hem vertrouwd met andere instrumenten —saxofoon, klarinet en trompet— en met de kunst van het begeleiden en het samenspel. Lucky Starway was na een paar jaar zo tevreden over de vorderingen van het schrandere knaapje dat hij Martial een positie in zijn orkest gunde.  

De komst van de Anglo-Amerikaanse troepenmacht in november 1942 was niet alleen goed nieuws voor de Joodse Algerijnen (die door het uitgesproken antisemitische Vichy-regime voor een deel al in kampen waren onder gebracht) maar ook voor de liefhebbers van jazz- en dansmuziek. De aanwezigheid van de geallieerde troepen leidde namelijk tot een ongekende werkgelegenheid voor muzikanten die een als dansbare swing te definiëren muziek konden voortbrengen. Ook Martial Solal heeft hiervan ruimschoots geprofiteerd: zo kon hij  aan de slag in het monumentale neo-klassieke Aletti Hotel in Algiers en was hij ook te horen via Radio Algiers.

 

VIA CASINO’s, BALLROOMS en JAMSESSIONS  WORD JE JAZZMAN

 

Na voltooiing van zijn militaire dienstplicht, gaat Solal begin 1950 zijn geluk beproeven in Parijs. Daar zat niemand op hem te wachten. Na drie maanden zonder werk staat hij op het punt om terug te keren naar Algiers, als hij toch nog een baantje krijgt in het orkest van Noël Chiboust. In de zomer van 1950 is het jazzy variété-orkest van Noël Chiboust (1909—1994) dagelijks te horen in het paleisachtige Casino in Evian. Op de lessenaars: Engelse walsen, foxtrots, tango’s en quicksteps, plus af en toe een nummertje brave jazz. Geen droombaan, maar Solal houdt het vol omdat hij in het gezelschap verkeert van door de wol geverfde collega’s, die meestal ook een vurige liefde voor jazz koesteren. Met elkaar maken ze er het beste van, en na gedane arbeid bieden de nachtelijke jam-sessions veel troost.

Na terugkeer in Parijs speelt Solal vijf maanden in de nachtclub Le Rêve bij het orkest van de Venezolaanse slagwerker Benny Bennett (1922—?). Benny Bennett, die een tijd lang behoorlijk prominent aanwezig is geweest op de Parijse jazz-scene, is zeker geen aanhanger van vage vlees-noch-vis concepten: met zijn felle blazers-secties op een rijke ondergrond van Latijns-Amerikaanse ritmes is dit orkest nog steeds het aanhoren waard. Opmerkelijk dat zo’n stevig salsa-orkest het jarenlang in Parijs en omstreken heeft kunnen volhouden. In dit bonte polyritmische milieu heeft Solal weer veel wijze lessen geleerd. Een mooie aanvulling op zijn kennis van de Noord-Afrikaanse muziek die hij kreeg toegediend door autochtone muziekgroepen in de straten van Algiers.

Vervolgens draait Solal ook nog een tijdje mee in het orkest van Aimé Barelli.

De criticus André Clergeat heeft inmiddels de bijzondere kwaliteiten van Martial Solal onderkend; in Jazz Hot van juni 1951 schrijft hij: “Hoewel Solal al een heel eind op weg is om uit te groeien tot een van de beste pianisten van Frankrijk, vormt hij nog steeds geen onderwerp van gesprek. Dat komt omdat hij zo’n schuw vogeltje is.” 

 

Het schuwe vogeltje bevindt zich op 8 april 1953 voor de eerste keer in een opnamestudio, om samen met de de vibrafonist Fats Sadi, de bassist Pierre Michelot en de drummer Pierre Lemarchand de begeleidingsband te vormen van de gitarist Django Reinhardt. Solal kwam geheel onvoorbereid naar de studio, omdat hij volkomen onverwacht moest inspringen voor Maurice Vander, die op het laatste moment verhinderd bleek te zijn. Dit gelegenheidskwintet legde in totaal vier stukken vast, die uiteindelijk de zwanenzang zouden betekenen van de geniale wildebras Django Reinhardt, die bijna anderhalve maand later (16  mei 1953) in Samois zou overlijden. Uitgerekend op de sterfdag van Django Reinhardt bevond Solal zich voor de tweede keer in een studio, nu als aanvoerder van zijn eigen trio, om vier stukken vast te leggen voor het Vogue-label.

 

SCHUW VOGELTJE WORDT SOEVEREINE KLAVIERLEEUW

 

Hoe snel dat schuwe vogeltje is veranderd in een soevereine moderne jazz-pianist en een uitgesproken persoonlijke componist kunnen we horen vanaf die eerste opnames met Django Reinhardt, waar hij zich nog een tikkeltje ongemakkelijk voelde, via zijn eigen trio-opnames, zijn in frequentie afnemende sideman-rollen, zijn composities voor big band, zijn film-muziek (A Bout de Souffle en Léon Morin, prêtre bijv.), zijn pure eenmans expedities aan de piano en in een later stadium zijn duetten met gelijkgestemde geesten. (Als ik goed heb geteld heeft Solal zeker twee dozijn keer, in een opnamestudio of live, de degens gekruist met een verwante ziel: o.m. met de saxofonisten Lee Konitz, Johnny Griffin, Michel Portal en David Liebman, de pianisten Hampton Hawes en Joachim Kühn, de violisten Stephane Grappelli en Didier Lockwood, de trompettisten Eric LeLann en Dave Douglas, en met Niels-Henning Orsted Pedersen en Toots Thielemans). Hij is ook actief geweest op het terrein van de serieuze (klassieke) muziek, met symfonisch werk en pianoconcerten.

Al snel —eigenlijk al vanaf het midden van de jaren vijftig— opereert Solal met een geheel eigen stijl die voor een groot deel elementen bevat van pianisten als Art Tatum, Teddy Wilson, Earl Hines, Erroll Garner, Bud Powell en Thelonious Monk.

Zijn programma-opbouw berust voor een deel op eigen composities, maar er wordt ook altijd weer eer bewezen aan de componisten van The Great American Songbook, soms met hele subtiele verwijzingen en toespelingen, soms ook door een standard opzichtig te demonteren en met die onderdelen een heel nieuwe bijna avant-gardistisch overkomende compositie te construeren. Zijn tempo’s liggen vaak erg hoog, en dankzij zijn fabelachtige techniek en zijn razendsnelle geest verlopen zijn improvisaties, met al die flitsende invallen en duizelingwekkende haakse bochten, meestal als een esthetische en emotionele rollercoaster.

In dit verband is het illustratief om twee anekdotes op te dissen, die duidelijk maken hoe Martial Solal aan zijn ontzagwekkende virtuositeit komt en waar dat hamerende (maar nooit meedogenloze) staccatospel in zijn single note-lijnen vandaan komt.

Toen hij nog niet zo lang pianoles had hoorde hij op een goede dag via de radio een pianowerk dat zo rijk en overdonderend was dat hij besloot dat dit niveau van virtuositeit voor hem het doel was dat hij ook wilde bereiken; om pas jaren later tot de ontdekking te komen dat hij naar een vierhandig pianowerk had geluisterd!    

Op de jeugdige Martial Solal maakte ook het bezeten staccato-spel met zijn twee wijsvingers door de extatische gelegenheidspianist Lionel Hampton een stijl bepalende indruk.

 

DRJO BEZORGT BELANGRIJKE BIJDRAGE AAN SOLAL-DISCOGRAFIE

 

In 1990 werd in Denemarken voor de eerste keer de Jazzpar Prijs toegekend, aan de tamelijk obscure maar belangwekkende pianist en componist Muhal Richard Abrams (1930—2017). De tweede Jazzpar Prijs (1991) kende ook weer een verrassende laureaat: de 36-jarige saxofonist David Murray, die op dat moment nog druk doende was om een gevarieerd oeuvre van de grond te krijgen. Hoe juist de toekenning van de prijs is geweest heeft David Murray de afgelopen 35 jaar ruimschoots bewezen.

In de drie volgende jaren kwamen de prijzen terecht bij muzikanten die weinig discussie hebben opgeleverd: Lee Konitz (1992), Tommy Flanagan (1993) en Roy Haynes (1994). Maar dan komt er een reeks van drie hoogst onverwachte  prijswinnaars: de Engelse saxofonist Tony Coe (1995), de Amerikaanse pianiste Geri Allen (1996) en de ongrijpbare Engelse pianist/componist Django Bates (1997). De toekenning van de Jazzpar Prijs 1998 aan Jim Hall (1930-2013) kon daarentegen weer op breed gedeelde instemming rekenen. 

Nadat Martial Solal in de loop van 45 jaar een enorm gevarieerd oeuvre van een zeldzaam hoge kwaliteit had geproduceerd, zonder dat het grote publiek hem aan zijn borst had gedrukt, vond de Jazzpar jury in 1999 dat het moment was aangebroken om de zeldzaam koersvaste Fransman op het schild te hijsen. De hoog aangeschreven Engelse criticus Brian Priestley is lid van de jury en legt graag verantwoording af waarom de tiende en daardoor extra feestelijke editie van de prijs bij dit relatief obscure buitenbeentje terecht is gekomen:

“If a detached observer was looking for signs of increasing maturity in the workings of JAZZPAR, the most obvious evidence might be that this was the first occasion on which the committee dared to choose a musician from a non-English-speaking country. All the previous nine Prize Winners having been either American or in two cases British, here was indeed a welcome opportunity to mirror the international development of jazz itself and go further afield. But, it has to be emphasised, this was certainly not done merely for the sake of appearing open-minded about such things, or indeed for any other extramusical reason. Indeed, the best demonstration of that fact is that Solal had already appeared on the list of nominations in previous years (1990 and 1992). Now, however, was the time when his name rightfully emerged, through the mysterious processes of group deliberation, as the leading contender among the five nominees for 1999.

Although his international reputation  is still not as wide as he deserves, Martial Solal has certainly been a leading figure for as long as anyone can remember. (…)

Now that the JAZZPAR Prize has again brought him to the attention of both his fellow-countrymen and the rest of the jazz world, it’s an opportune moment to study Solal’s  contribution. For a start, his technical command of the piano is such as to inspire awe in anyone except Art Tatum, but the use to which it is put is so individual that it almost defies description. Imagine a combination of Tatum and post-bop with the literature of 20th century European piano composition, plus the fingering exercises that a student of the latter has to practice, all leavened by the humour of Ravel and Monk. Another crucial factor is his acute sense of rhythmic manipulation as well as rhythmic drive (and its opposite —out-of-tempo playing and even silences).(…)

Everything that applies to Solal’s keyboard playing also influences his virtuoso writing for big-band which, apart from the fact that it leaves space for the composer’s piano, is identifiably the work of the same musical mind. The number of unusual instrumental combinations called for in these pieces (such as doubling the piano with guitar and flute, with clarinet, or with muted trumpet) is remarkable, and there’s much inventive material for the brass choir or for the trombone section alone, which is seldom so well exploited by arrangers. (…)

Of course, it helps to have a virtuoso ensemble such as the Danish Radio Jazz Orchestra (under its resident conductor Jim McNeely) and, considering that it was recorded live without the possibility of editing, such a performance is a tribute to the whole band.”   (Met die laatste constatering ben ik het roerend eens, en daarom heb ik de moeite genomen om in de speellijst van deze uitzending de bezetting van dit voortreffelijke orkest compleet te vermelden, als bewijs van waardering voor alle muzikanten van deze groep. P.S.) 

 

    

Samenstelling & presentatie:
close
Om deze functionaliteit te gebruiken moet u zijn. Heeft u nog geen account, registreer dan hier.

Maak een account aan

Wachtwoord vergeten?

Heeft u nog geen account? Registreer dan hier.

Pas het wachtwoord aan